‘Waar is de brief?’ De nog jonge chirurg, wiens achternaam eindigend op –ic een Servische achtergrond verraadt, kijkt me onderzoekend aan. Mij is zojuist een plaats aangeboden op een wat ongemakkelijke draaikruk in de hoek bij het raam van de behandelkamer van de afdeling Bijzondere Tandheelkunde.
Vanaf mijn plek heb ik goed zicht op Piet, en op de co-assistent. In de ruimte is nog een derde persoon, druk met injectienaalden. Dat moet de anesthesist zijn.
De chirurg kijkt nog eens naar het patiëntendossier en de vragenlijst over de gezondheidstoestand en medicijngebruik, die ik kort daarvoor in de wachtruimte met Piet heb ingevuld. ‘Ik heb geen idee’ antwoord ik, naar waarheid.
‘Het staat er toch duidelijk, ‘Zie brief’, klinkt het vanaf de andere kant van de kamer. ‘Heeft u dat opgeschreven?’ ‘Ja, dat heb ik zojuist opgeschreven’, zeg ik en ik kijk naar Piet. Piet knikt bevestigend. ‘De brief moeten ze hebben’.
De chirurg kijkt in z’n map, en als ook het beeldscherm voor hem het verlossende antwoord niet geeft richt hij z’n blik weer op mij. ‘Gebruikt meneer medicijnen?’ Ik geef toe dat ik Piet daar wel eens over heb gehoord, maar helemaal zeker weten doe ik het niet. ‘Elke dag drie’, zegt Piet. ‘In de ochtend twee en ’s middags één’.
‘Hoe is uw hart’, vraagt de chirurg. ‘Best’, klinkt het uit de stoel. ‘Longen?’ ‘Best’. ‘Waarvoor gebruikt u dan de pillen, zijn het bloedverdunners?’ ‘Geen idee’, is nu de reactie. ‘Het lopen gaat de laatste tijd niet zo goed meer’.
De chirurg kijkt nu behalve naar Piet ook naar de klok. Bij de stoel staat de anesthesist klaar om de injectie toe te dienen. ‘U weet dat ik al uw tanden en kiezen eruit ga halen, want die zijn niet zo goed meer hè’. ‘Klopt’, zegt Piet. ‘Ik nam gisteren een Mars en ik had meteen kiespijn, ik ging zowat dood’. ‘Heeft u uw prothese mee?’ Uit de plastic boodschappen tas die Piet in de auto naast me, en ook nu ook op schoot heeft komt een wit doosje met daarin een ondergebit tevoorschijn.
‘We gaan u nu verdoven. Nadat uw tanden zijn verwijderd krijgt u uw prothese in, en als die niet helemaal goed past moet u daarmee morgen naar uw tandarts gaan. Het is dan wel vrijdag dus ik hoop dat dat lukt. En u moet uw gebit de komende week ook ’s nachts inhouden. Het is heel belangrijk dat u dat doet, want dat voorkomt zwellingen’.
Ik kijk uit het raam en merk dat ik het opeens heel warm krijg. Bij de aanblik van de oude man in de stoel breekt het klamme zweet me uit. Ik vraag de assistent of die wil dat ik erbij blijf, of dat ik ook even naar het restaurant of op de gang mag gaan voor een kop koffie. ‘U mag naar buiten hoor, als u er over 20 minuten weer bent’.
Als ik Piet weer overneem, om samen schuifelend met wandelstok de rode lijn naar buiten te volgen, krijg ik bij het afscheid een joviale hand van de chirurg, en meteen ook van zijn twee collega’s. ‘Het is goed gegaan hoor, fijn dat u dit doet, als overbuurman’.
Vanmiddag hebben we een afspraak bij de tandarts.