‘Kan een man op zijn 75ste nog de liefde verklaren aan een vrouw’?
‘Ik ken ‘r al 2,5 jaar’.
‘Dat heb je me verteld. Maar ik zie haar hier nooit met je’.
‘Nee dat niet, in het begin heeft ze me wel gemasseerd’.
‘Dat is wel fijn natuurlijk. Ik zag dat ze laatst een kamer volgestouwd heeft bij je met haar spullen. Waar is ze dan nu?’
‘Ze werkt elke dag van 9 tot 9 in haar massage-salon hier in het dorp en zaterdag tot drie uur. Daarna gaat ze naar haar vriendin’.
‘Oh… Maar wanneer komt ze dan bij jou’.
‘Later. We doen het voor het huis. Als ik dood ben’.
‘Als je dood bent’.
‘Dat het huis niet naar m’n familie gaat. Het gaat naar De Zonnebloem. Dan kan zij hier blijven wonen’.
‘Heb je dat al geregeld. Met De Zonnebloem bedoel ik’.
‘Ik heb ze gesproken. Maar die boekhouder krijg ik steeds niet te pakken’.
‘Er staat hier op het formulier van de Sociale Verzekerings Bank dat ze bij je is ingetrokken. De SVB vraagt of de gegevens kloppen. In verband met je pensioen en de belastingen. Ik zie twee Thaise vrouwennamen staan’ .
‘Daarvoor ben ik bij de gemeente geweest. Twee keer zelfs’.
‘Twee keer?’
‘Ja eerst voor m’n vriendin. En toen voor haar dochter. Maar dat moeten we veranderen’.
‘Want?’
‘Ik ga niet met twee vrouwen wonen’.
‘Maar daar was je wel bij, toen je naar de gemeente ging om haar dochter ook bij jou in te schrijven’.
‘Dat was omdat ze toen nog een huis zocht. Ze zit nu in Heerhugowaard’.
‘OK… dus dat moeten we gaan rechtzetten’.
‘Ja’.
‘Is de liefde wederzijds? Ik bedoel, komt ze graag bij je. Je vriendin. Is ze graag samen met je?’
‘Ze is m’n vriendin’.
‘Ik zie af en toe thuiszorg bij je. Dat zijn lieve vrouwen, als ik ze zo spreek. Ik zie altijd een lach op hun gezicht, vlotte meiden en ze zeggen me altijd vriendelijk gedag. Als ze bij je langs zijn geweest komen ze me weleens vragen hoe ik vind dat het met je gaat’.
‘Ze komen twee keer in de week’.
‘Als je weer valt, of heel ziek wordt. Dan staat hier op het formulier dat je samenwoont. Is je vriendin er dan ook om voor je te zorgen?’
‘………………………..’
‘Ik vind dat we haar moeten spreken, kan dat binnenkort?’
‘Wanneer.’
‘Als jij kan, en zij ook natuurlijk. Morgen is het zaterdag, vier uur’.
‘Best’.
‘Tot morgen’.